VERVOLG OP ‘’TINDER IS VOOR DE EENZAME EN DOOR SEKS GEOBSEDEERDE ZIELEN’’
Het stoplicht staat weer op groen, ik hoor het aan de versnelde tikjes die van de lichtgevende paal af komen. Ik hoor het maar ik zie het niet. Het enige wat ik kan zien is de overkant van de weg, de enkele lantaarnpalen met oranje licht en het rode fietspad aan de overkant. Ik ben onderweg naar huis, althans dat was het plan. Nu sta ik vast voor een stoplicht wachtend op de kracht om over te steken. Mijn ogen staan vast op de overkant. Wat ik ook probeer ik krijg mijn ogen niet van de overkant af en mijn lichaam niet in beweging.
Het is een lange tijd geleden dat ik zo stoned ben geweest. Maar dit kon ik verwachten toen ik naar Jochem ging, wiet roken is voor die jongen een dagelijkse bezigheid waarvan hij niet kan af komen. Hoe vaak hij het ook probeert.
Soms snap ik mezelf niet, waarom ik dat spul nog überhaupt aanraak. Elke keer als ik het groene gras in mijn lichaam toelaat weet het met mijn mentale situatie te spelen. Dan word ik als pop bespeeld door mijn eigen brein. Het laat mij dingen denken, onderwerpen waarvan ik zo blij was dat die niet meer in mijn hoofd spookten. Het zorgt ervoor dat ik illusies zie, verschijningen waar van ik nog niet zeker weet of zij een betekenis hebben. Maar hoe vaak ik dit ook onderga, als ik weer nuchter ben raak ik verleid door de stoners illusie. Het idee dat ik een vredelievende avond tegemoet zal gaan, lui op de bank met een half opgegeten pizza op mijn buik terwijl er een slechte film wordt afgespeeld. Maar in de werkelijkheid moet ik altijd een strijd ondergaan met mijn eigen hoofd.
‘’Jezus, ik heb honger’’
Direct herinner ik me dat ik nog een banaan in mijn jaszak heb verstopt. Toen ik aanliep richting Jochem zijn appartement had ik al bedacht dat de banaan handig zou uitkomen.
Ik haal de banaan uit mijn jaszak en haal de schil eraf.
Het onderst stukje van de banaan breek ik af en gooi ik op de grond. Dit is een gewoonte van vroeger, die ik heb meegenomen als kind. Vroeger haatte ik dat specifiek stukje van de banaan en weigerde ik het om het op te eten. Nu, tien jaar later is mijn relatie met dat stukje banaan nog steeds niet veranderd en moet het vaak de scherpe tanden van mijn bloedhond ondergaan.
Ondertussen is er iemand langs mij komen te staan, wachtend op het groene licht. Ik kan diegene niet zien maar ik hoor de voetstappen. Nog steeds kan ik mijn ogen niet van de overkant afhouden. Het stoplicht springt weer op groen en de persoon, die een oude man blijkt te zijn, loopt door mijn vastgezette blikveld. Midden op straat stopt de meneer en draait zich om.
‘’Je weet dat het groen is, he?’’
‘’Ja’’ antwoord ik terug
‘’Waarom steek je dan niet over?’’
‘’Ik ben te stoned’’ zeg ik terwijl ik nog een hap van mijn banaan neem.
‘’Je ouders zullen trots zijn’’
Ik haal mijn schouders op.
De man draait om en steekt over, langzaam zie ik hem verdwijnen in de duisternis van de nacht terwijl ik weer word overgelaten aan mijn gekalmeerde maar tegelijkertijd chaotische brein.
De suikers van de banaan zorgen ervoor dat ik verlost word van mijn mentale verlamming. Ik wrijf met mijn handen in mijn ogen, deze zijn droog geworden dankzij het gebrek aan knipperen.
Ik kijk weer naar de overkant toe, en ik zie een vrouw staan in een witte jurk. Ik heb geen idee waar ze plotseling vandaan komt maar de vrouw ziet er prachtig uit. Haar blonde haren en de lange witte jurk dansen met de speelse wind en ze staat, net zoals ik, te wachten op het stoplicht.
We staren elkaar aan.
De jurk is zo wit dat het net lijkt of deze licht geeft. Wederom kan ik mijn ogen weer niet van de overkant afhouden, dit keer niet door mijn stonedheid maar door de schoonheid die ik zie. Ik hoor de versnelde tikjes van het stoplicht en ik besluit om naar de vrouw toe te lopen. Maar hoe dichterbij ik kom, hoe verder weg het lijkt. Als ik eenmaal ben overgestoken is de vrouw verdwenen.
‘’Ze stond toch aan de overkant?’’
Ik kijk om me heen en ik zie haar een stukje verderop staan, onder een van de oranje lichtgevende lantaarnpalen. Ik loop naar haar toe met een enthousiasme maar tegelijkertijd sceptische en nieuwsgierig houding. Weer kom ik in de buurt maar weer weet ze haar verschijning te laten verdwijnen en een stukje verderop te laten verschijnen. Telkens probeer ik haar te bereiken, het is een missie voor mij geworden om haar te bereiken. Mijn gevoel zegt me dat ik haar moet volgen.
Ik ruil mijn wandelende pas in en begin te rennen maar telkens blijft ze verdwijnen, het lijkt alsof ze me ergens naar toe lijdt. Na een tijdje heb ik niet eens meer door waar ik ben, ik ben zo gefocust op de verschijning dat ik haar overal naar toe volg.
Uiteindelijk zie ik haar witte verschijning midden in een maisveld, ik ren het maisveld in en kom oog in oog te staan met de vrouw.
Ze is prachtig. Woordeloos staar ik haar aan, het voelt alsof ik eindelijk iets heb gevonden waar ik al die tijd naar op zoek was. De wind blijft nog steeds met haar jurk en haar spelen terwijl ik helemaal geen wind voel.
Ik wrijf in mijn ogen.
Mijn ogen richt ik weer op de vrouw maar die is veranderd en ik zie mezelf voor me staan. Verward en niet wetend wat er aan de hand is staar ik mezelf aan. Mijn eigen verschijning lacht naar me, hij ziet er blij uit. Gelukkig. Ik kijk mezelf in de ogen aan maar plotseling begint mijn verschijning weg te rennen. Mijn lichaam is weer verlamt en hoe graag ik mezelf ook achterna ren, kan ik dat niet.
Ik probeer nog ‘’Kom terug!’’ te roepen maar ook mijn keel kan geen woorden produceren.
Mijn eigen verschijning verdwijnt in het maisveld.
Ik schrik wakker en vind mezelf in mijn eigen, in zweet verdronken, bed. Mijn ademhaling zit vol met stress, het voelt alsof ik zojuist iets verschrikkelijks heb gezien. Mijn lichaam is nat en plakkerig van het zweet, ik voel me vies. Ik hijs mijn lichaam uit het bed en loop naar de badkamer toe. Ik zet de douche aan en doe mijn onderbroek uit.
Het geluid van stromend water en warme damp vult de badkamer.
Ik kijk in de spiegel in de hoop dat ik diezelfde blije en gelukkige verschijning zie die ik zojuist in mijn droom zag. Maar wat ik ook probeer, hoe ik ook kijk, ik blijf die cynische, donkere verschijning zien.
‘’Ben ik mezelf kwijtgeraakt?’’