8.11 nog niet gelezen? Geen zorgen, die vind je hier
Nieuw tot het verhaal? Begin dan bij 1.1.
Een zweetdruppel gleed langzaam van mijn gezicht af terwijl ik op een onhandige wijze de sleutel in het slot probeerde te stoppen. Maar wat ik ook deed, het lukte niet. Ik schold, ik mompelde en schold opnieuw, maar wat ik ook deed, hoe erg ik ook mijn best deed, de deur wilde mij geen toegang verlenen. Ik zuchtte, gooide mijn hoofd naar boven en staarde voor eventjes naar de sterren. Zonder dat ik het doorhad mompelde ik de woorden: ‘’Ik wil gewoon naar huis.’’. Het leek alsof plotseling iets de volledige controle over mij had genomen, een mysterieuze zwaarwegende trans. Ik verbaasde mijzelf over mijn eigen woorden en acties op dat moment. Vooral toen ik de woorden: ‘’Waar dat ook mag zijn’’ met een kwetsbare jammerende stem aan toevoegde. Thuis. Oh. Thuis. Het woord, het idee, het gehele concept werd een plotselinge obsessie. Allemaal door die glinsterende sterren, daar in de verte, daar in het niets en alles. Thuis.
Opnieuw probeerde ik de sleutel in het gat te krijgen, maar wat ik ook deed, de deur bleef mij weigeren. Alsof ik er niet behoorde, alsof het niet mijn plek was, alsof ik een vreemde was die zijn plek had buiten de muren, maar niet daarbinnen. Met nog meer geweld en een schreeuw van frustratie probeerde ik de verdomde sleutel er opnieuw in te krijgen, maar het werd al snel duidelijk dat de deur zijn vonnis had uitgesproken. Verslagen ging ik op de stoeprand zitten, stak een sigaret op en richtte mijn aandacht op wat mijn enige vriend van het moment leek te zijn: de sterren. Het woord ‘thuis’ echode als een vloek door mijn gedachtes. Elk mens had een thuis nodig, het enige wat ik hoefde te doen was de mijne vinden. Een verdomde plek op deze aarde waar ik mijn hoofd kan neerleggen zodat ik de zorgen van het bestaan voor een ogenblik zou kunnen vergeten terwijl de agressieve schreeuw van de alsmaar eisende wereld, en ikzelf, zouden vervagen naar de achtergrond.
Het leek zo makkelijk, maar tegelijkertijd ook zoveel om te vragen.
Ik had een bed waar ik kon slapen, een kamer waar mijn kleren als een chaotische explosie rondzwierven. Wanneer ik zou ontwaken uit dat bed zou er een bekend, vriendelijke gezicht me begroeten en mij vragen hoe ik had geslapen. Soms met bezorgdheid, als de wallen onder mijn ogen de overmacht namen, soms met enige ironie, als mijn haren zich presenteerde in een verwilderde staat.
Maar het voelde altijd zo tijdelijk. Dat was vaak de eerste gedachte die ik kreeg als ik Layana in de ogen aankeek. ‘’Op een dag is ook dit voorbij. Er is een kans, dat we elkaar op een dag niet meer lijken te kennen en er komt zeker een dag dat ik mijn spullen pak en elders onderdak zal vinden.’’
Ik was niets meer dan een veredelde dakloze. Gevangen in een eindeloze zoektocht naar rust, naar vrede, maar het allerbelangrijkste, naar een huis. De grote vraag van de ‘waarom’ begon me te achtervolgen. Waarom ik zo was, waarom ik altijd als een parasiet van anderen moest leven, waarom ik het gevoel had dat ik al jaren stilstond in mijn leven en waarom ik maar geen huis kon vinden. Uit automatisme greep ik om mij heen, opzoek naar de fles, naar een druppel wodka, bier of Listerine. Iets. Iets waarmee ik de confrontatie kon vermijden. Oh. Maar de goden, het lot en zelfs de heilige sterren waren wreed die avond. Niet alleen gunden ze mij geen enkele druppel van de verlossing die ik nodig had, maar mijn hoofd was bezeten door vragen waar ik geen antwoord op had.
In de verte, daar in de verre verte, hoorde ik ze lachen. Schateren zelfs, in hun vlaag van waanzinnige maar ook krankzinnige wreedheid. Het zou een makkelijke conclusie te zijn om ervan uit te gaan dat ik geen plek op deze wereld had, puur omdat een macht groter dan ik dat had besloten.
‘’Waarom ben je zo, Bob?’’
‘’De sterren, die verdomde fucking sterren. Ze zien er zo mooi uit, maar ze zijn zo wreed. Ze hebben mij in hun macht, vertel ik je. Ik heb ze schijnbaar iets geflikt, misschien had ik nooit moeten bestaan. Maar de sterren hebben mij zo gemaakt. Dat is wat ik ben. Een slachtoffer van de sterren, de goden en dat fucking lot, waar ze het altijd over hebben.’’
Maar ik wilde het niet geloven, ik kon het niet geloven. Er moest toch iets op deze wereld zijn waar ik controle over had. Mijn acties, de omhelzing van de fles, de mensen waarmee ik het bed deelde, dat lag allemaal in mijn controle. Toch? TOCH?!
Oh, ik had het te pakken. Ik had het intens te pakken. De verlorenheid, de misplaatsing en de oude vertrouwde eenzaamheid hielden mij deze bittere avond warm. Als verloren vrienden herinnerde ze mij naar wat ik was, naar wat ik echt was, verneukt, de weg kwijt en onderweg naar geleidelijke krankzinnigheid. Wellicht was dat het antwoord. Misschien was dat mijn thuis. De straten, de constante blootstelling aan die sterren en kwetsbaar voor de elementen. Nee. Dat kan niet. Nee. Het voelde niet goed. Het voelde nooit goed. Ook al waren er vele nachten dat het mijn onderdak was, het voelde nooit juist.
Inmiddels was mijn sigaret uitgebrand, als een offer stak ik een nieuwe op en staarde weer naar het grootste geschenk maar ook mijn grootste vijand in de hemel. De woorden lagen op mijn tong maar ik was te bang om ze uit te spreken. Dus ik nam een hijs en prepareerde opnieuw de woorden. Ditmaal kwam er een zacht, timide geluid uit mijn keel, maar het was niet genoeg. Het was niet genoeg. Nog een hijs, een scheldwoord hier en daar, en daar stonden ze weer. Paraat op mijn tong en klaar om de wijde wereld in te marcheren. In mijn hoofd schreeuwde ik naar ze, met mentale speekseldruppels schreeuwde ik direct in hun gezicht: ‘’Ga! Dit is waar je voor bent! GA! De wijde wereld in! VERSPREID JOUW BERICHT! NU! NU! NUUU!’’ Maar het had geen effect. Als lafaards bleven de woorden op mijn tong schuilen in het vertrouwelijke comfort van mijn mond. Verraad was het. Puur verraad.
Maar dit was geen avond dat ik mijzelf wilde overgeven. Dat had ik al te vaak gedaan. Dit was de avond dat de spirituele oorlog zou woeker onder de deken van de nacht. Oh. En oorlog zou het worden. Als het einde van de nacht zou aanbreken, dan zou de zon in volle glorie mijn naam prijzen in de heiligheid van zijn stralen. De tirannie van de sterren zou over zijn en een nieuwe tijd zou aanbreken.
Het enige wat ik hoefde doen was het eerste verbale schot lossen, de woorden van mijn tong duwen en de rest zou geschiedenis worden. Een goede duw, dat was de truc, zo simpel was het. Ik nam een hijs. Blies de rook uit via mijn neus en daar ging het. Ik keek omhoog en met hoopvolle ogen keek ik naar de hemel.
‘’Oh, verdomde sterren. Jullie arrogante nachtlampjes. Geef me een huis. Niet fysiek. Maar het gevoel. Het gevoel van thuiszijn. Een mens kan niet zo lang dakloos zijn, zo verloren. Geef me een huis en ik word een beter mens.
Wist je dat 8.13 al online staat? Je vindt hem hier.
Ontvang elk verhaal elke week via What’s App met een losstaande tekst. Gebruik deze link om je aan te melden.
Wil je in de tussentijd meer lezen? Check dan Kyra’s Adventures, een van de essays die ik onlangs heb gepubliceerd of lees het eerste deel van La speranza è l’ultima a morire. Of luister de playlist die ik speciaal voor Bob’s Adventures heb opgesteld.
Foto door: Marina Abadjieff
Ik hoef niet jouw geld, wel jouw aandacht
Hey, als je dit leest dan weet ik dat je een van mijn favoriete volgers bent. Je gaat door, helemaal door tot het einde, tot het laatste woord van de e-mail, en dat waardeer ik. Enorm zelfs.
Ik schrijf dit niet om te bedelen. Voor al mijn werk vraag ik geen geld. Sterker nog, ik heb nog nooit een euro hiermee verdiend. Het enige wat ik van jouw vraag is jouw aandacht.
Lees mijn werk.
Als je het tof vindt, deel het. Met jouw vrienden, misschien jouw ex of jouw oma.
Vertel ze: ”Er is deze bizarre guy op het internet. Hij schrijft wel oké, maar volgens mij zitten er een paar draadjes bij hem los”.
Zo help je mij en hopelijk kan ik dan op een dag van dit alles, mijn werk maken.
2 Comments
Comments are closed.