Met kracht werd de deur opengeduwd. In eerste instantie zat ik met een grijns in mijn bureaustoel te kijken maar toen ik eenmaal realiseerde dat mijn kast verrassend licht was en weg werd geduwd sprong ik opnieuw omhoog. Het was oorlog. Het was zeker oorlog. En dingen begonnen er somber uit te zien. Met al mijn kracht in mijn lichaam duwde ik de kast terug op de plek en de deur, die langzaam op een kiertje begon te staan, was weer volledig gesloten. Ha. Wie heeft er nou therapie nodig? Wie had er nou hulp nodig, Katie? Als je dit kon zien dan zou je spijt hebben. Het ging geweldig met me. Krachtig, slim en volledig tevreden. Ik had geen mens in mijn leven nodig en je zou weten dat ik er alles aan zou doen om dat zo te houden.
Aan de andere kant van de deur begonnen geïrriteerde, bijna boze tonen te klinken. ‘’Verdomme, Bob! Doe niet zo kinderachtig.’’ Maar ik was niet kinderachtig, want ik was niet thuis. Waarom begreep die dat niet? Verdomme. Opnieuw herhaalde ik het. ‘’Ik ben niet kinderachtig. Je probeert iemand op te zoeken die niet thuis is! Ga weg! Ik ben niet thuis! Hoezo snap je dat niet?’’
‘’Ben je gek geworden?’’
‘’Ik was altijd al gek!”
Het was even stil waarna een verwarde ‘’Wat?’’ aan de andere kant van de deur klonk. Maar ik nam niet de moeite om te reageren, want ik was niet thuis. Ik was in mijn eigen wereld. Om het onnodige kabaal te doven zette ik de muziek harder. Ging door Damian’s platen en zocht naar de perfecte muziek voor het moment. Aan de andere kant van de deur leek het stil. Misschien had ik toch gewonnen. Wie was nou gek geworden? HA! Victorie was van mij en precies op dat moment vielen mijn ogen op het perfecte album. The Doors! The Doors! Waarom had ik daar niet eerder aan gedacht. Hun parel, het album Strange Days. Dat was de perfecte muziek. En het perfecte nummer wist ik precies te vinden. Ik draaide de plaat om zodat de B-zijde zou afspelen en plaatste de naald precies op het nummer People Are Strange. Want wie was er nou gek geworden!? We waren allemaal gek. De één meer dan de ander, maar de waanzin zat in ons allemaal. We konden het alleen van elkaar niet begrijpen.
‘’Hoor je dat!’’ schreeuwde ik terwijl ik het volume verhoogde. ‘’We zijn allemaal gek! We zijn allemaal raar! Ik ben niet thuis. Misschien ben jij niet eens hier! Wie komt er nou in iemand zijn tempel en gaat zijn deur proberen te forceren!? En dan noem je mij gek? HA! Ik ben helder. Helderder dan ik ooit ben geweest.’’
Maar mijn tirade bleef onbeantwoord. Had ik nou echt de strijd gewonnen? Dat moest ik vieren. Bier. Bier was nodig. Waar was het? Het flesje wat ik zojuist had was leeg, maar ik herinnerde me niet dat ik het had opgedronken. Maar geen zorgen. Ik woonde in een huishouden met een rijke voorraad aan alcoholische middelen. Daar had ik zelf voor gezorgd. Voordat ik mijn kamer ging verlaten zette ik de muziek uit en luisterde of er geen hinderlaag aan de andere kant van de deur stond te wachten. Het was stil. Geen bewegingen. Geen ademhaling. Niets. Het was veilig. Ik had gewonnen.
Voorzichtig schoof ik de kledingkast terug. Ik deed het traag met voorbereiding in mijn hoofd. Onbekend terrein lag achter die deur en ik wist niet wat ik precies kon verwachten dus ik moest er klaar voor zijn om in een oogwenk mijn tempel te beschermen. Roekeloosheid zou mijn verlies betekenen en ik moest kosten wat het kost dat voorkomen.
De deur opende ik op een kier en ik verkende de bovenverdieping. Er leek geen ander leven aanwezig te zijn dan het mijne. Dat was goed. Voordat ik mijn kamer verliet keek ik naar de stilstaande lp-speler en zei dat ik zo terug zou komen. ‘’We pakken het zo weer op jongens. Be right back.’’
Ik lette op mijn voetstappen terwijl ik van de trap afliep. Geluid zou mij fataal worden. Ik was op een missie. Ga naar beneden, neem een voorraad bier mee en keer terug zonder gezien te worden. Paranoia vergezelde mij in mijn stappen en af en toe schrok ik van mijn eigen ademhaling. Oh. Wat was het toch spannend. Waarom dacht ik dat mijn leven toch zo saai was? Dit was regelrecht een scène uit een spionagefilm. Mijn eerste doel was om de hal te bereiken. Er lagen grote tegels in de hal waardoor ik wist dat mijn voetstappen geen risico meer vormden, maar dan zou de volgende fase beginnen. De woonkamer. De verdomde woonkamer. Mijn moeder was sowieso thuis. Mijn vader wist ik niet. Misschien was die persoon nog ergens aan het ronddwalen. Voorzichtig. Ik moest voorzichtig zijn.
Met succes had ik de hal bereikt en bleef voor een ogenblik stilstaan. Mijn oren stonden op scherp maar het enige wat ik hoorde waren de doffe geluiden van de TV. De deur opende ik langzaam en het leek veilig. Oh. Het leek veilig. Maar toen ik eenmaal de woonkamer inliep met de perfecte combinatie tussen stilte en snelheid klonk er achter mij opnieuw dezelfde stem.
‘’Bob!’’ Oh. De manier waarop mijn naam werd uitgesproken. Ik wist dat dit het einde was. Ik had verloren. Ze hadden mij te pakken gekregen. Ze waren me te slim af. Het speet me Bob Dylan. Ik had je teleurgesteld. Jim Morrison, ik zou niet meer terugkomen. We zouden het niet meer oppakken want ze hadden mij te pakken. Verslagen draaide ik mijzelf om. Wetende dat ik mijn nederlaag regelrecht in de ogen zou kijken.
En daar zat die.
Ezra. Met zijn zwarte krulletjes en veel te mooie huid. Ezra. Waarom moest je mij dit aandoen? Mijn moeder zat bij hem op de bank, schijnbaar waren ze aan het praten. Mama, had jij hier ook een rol in? Was dit jouw verraad, moeders? Er stak een mes in mijn rug en die was regelrecht afkomstig van mijn eigen moeder.
Het verdriet. Het verraad. Wat was de wereld toch vreedzaam.
Zo vreedzaam.