Met een zonnebril op mijn gezicht liep ik richting de supermarkt. Mijn lichaam voelde verzwakt aan en diep op mijn tong proefde ik nog de drank van de nacht ervoor. Sinds een lange tijd was ik weer op straat te vinden, de zon scheen fel op mijn bleke huid, mijn haren waren lang en verwilderd, maar toch was er geen schrijntje aan de lucht dat moment te bekennen. Want ik had het licht in mijzelf weer even teruggevonden en het was een mooie dag. Een te mooie dag om me zorgen te maken over wat de wereld van mij zou vinden. Want het was een andere dag voor mij. Er was verandering. Vooruitgang. Ik was buiten, mijn goede vriend, regelrecht kwetsbaar voor de felle zonnestralen en de frisse lucht. Mensen keken mij aan. Ik keek terug. Soms maakten we oogcontact en zag ik de vragen en de oordelen in hun ogen waardoor ik alleen maar moest lachen.
Sommige vatten het op als een beleefde lach. Maar ik wist beter. Ik wilde iets vertellen met die lach, ik zou hem zo intens op mijn gezicht zetten totdat mensen niets anders meer konden dan non-verbaal aanhoren: ‘’Oh, mijn beste vreemdeling, het maakt niet uit wat je van mij vindt. Want het licht zit in mij. Ik zag het. Heb het weer gevonden. Dat is alles wat telt op dit moment. Mijn ziel leeft nog, zingt zachtjes in de duisternis van de tijden, maar dat is alles wat een mens nodig heeft. Een ziel en wat zonnestralen. Dus oordeel, beste persoon. Lach naar me. Vertel je stoffige saaie partner wat voor schavuit je vandaag op straat hebt gezien, want laat me je iets vertellen. Ik ben er trots op. Dit is de versie die ik nu ben. Vies, stinkend en onverzorgd maar met een ziel. Vertel me. Heb jij een ziel? Hoe ziet die eruit? Vertel me erover. Laat het mij zien. Of ben jij hem ook kwijtgeraakt? Maak je geen zorgen, want je kan hem terugvinden, net zoals ik. En laat me jou vertellen, je gaat hem alleen maar meer waarderen als je hem terugvindt. Dus zoek hem! Drink. Snuif jouzelf even weg. Verlaat jouw saaie leventje en ga opzoek! Zolang je zoekt, mens, zolang je zoekt moet het goedkomen.’’
Ik was een piece of shit maar was er oké mee. Er waren geen verwachtingen meer. Er was niets meer om te verliezen. En dat was de vrijheid waar ik al die jaren zo lang naar verlangde. Voor eventjes was ik bang dat er nog een schroefje in mijn hoofd was losgekomen en deze hele gedachtegang me een stap dichterbij had gebracht naar totale waanzin, maar ik wilde er even van genieten. Soms was de krankzinnigheid juist datgene wat ik in mijn hoofd nodig had. En het voelde goed. Want ik was een lachend stuk stront en me er volledig bewust van. Of ik ga werken? Zeker. Maar ga ik goed werk verrichten? Waarschijnlijk niet. Misschien ontmoet ik een meisje maar dat zou ook maar tijdelijk zijn. Want uiteindelijk zal ze gaan inzien wat ik was. Een vrije gast zonder een specifiek doel waarvan zijn enige bezit zijn ziel was en dan zou ze weggaan. Maar ik had altijd nog mijn licht, mijn ziel en dat was het enige wat ik nodig had.
Met een krat Grolsch en een grote grijns op mijn gezicht stond ik aan de servicebalie. Een jong meisje van rond de zeventien stond met haar rug naar me toe de sigaretten bij te vullen. Ze had iets onschuldigs in haar bewegingen. Een onzekerheid en twijfel met elk pakje sigaretten dat ze in de kast plaatste. Na elke pakje twijfelde ze even, keek naar het aangevuld pakje met de vraag of ze het goed had gedaan. Mijn aanwezigheid was niet bij haar aangekomen en na een lange minuut van een vreemde staarsessie klonk er luid: ‘’Gegroet!’’ van mijn kant vandaan. Het liet haar schrikken en met een timide toon vroeg ze waar ze mij mee kon helpen. Ik hield het kratje bier omhoog en knikte naar de sigarettenkast. ‘’Gele Camel.’’ Klonk er met dezelfde stomme grijns uit mijn keel. Met haar vinger ging ze de verschillende soorten voorbij totdat ze eindelijk bij mijn persoonlijke vorm van gif stopte. Na veel twijfel had ze eindelijk het pakje in haar handen maar voordat ze het wilde scannen keek ze mij opnieuw met haar onzekerheid aan. ‘’Ma-mag ik jouw ID zien?’’
Ik keek op van mijn zonnebril, maar wat er die dag ook gebeurde, de grijns kon op geen enkele manier verdwijnen van mijn gezicht. ‘’Denk je dat ik er zo zou uitzien als ik nog minderjarig ben? Heb je dit vieze baardje gezien? Het lijkt net misvormd schaamhaar op mijn kin, ik zou me ervoor moeten schamen, maar weet je waarom ik het niet doe, kassadame?’’
Ditmaal waren het mijn plotselinge woorden die haar lieten twijfelen. Stilzwijgend schudde ze nee. Voor eventjes had ik met haar te doen. Ik was gek aan het worden. Een losse schroef verplaatste zich met elke beweging door mijn hoofd en daar stond ik. Mijn krankzinnigheid te bombarderen op een zeventienjarig meisje dat alleen wat geld wilde verdienen en zichzelf nog aan het uitvinden was.
‘’Ik heb een ziel. Een ziel!’’ schreeuwde ik halfjes door de supermarkt. Zacht genoeg om geen paniek te veroorzaken maar hard genoeg om aandacht op mij gericht te krijgen. ‘’Heb jij er ook een? Of denk je er nooit over na? Maakt niet uit. Zo was ik vroeger ook. Het maakte allemaal niet uit, schone dame. Hier. Hier is mijn ID, kassamevrouw. Kan ik pinnen? Oh, en zoek naar je ziel. Vergeet de wereld en ga zoeken naar de ziel in jouzelf.’’
Het bonnetje hoefde ik niet, want er was genoeg bewijs dat ik in de supermarkt was geweest. Het waren anderen tijden, ik werd een ander persoon. Een gek, nee, een vrije gek met een permanente grijns op zijn gezicht. Een dwaas die niets meer had te verliezen en het leven als zijn speelveld begon te zien. Ik zou rouwen wanneer ik dood was, ik zou rusten wanneer ik er niet meer zou zijn, tot die tijd was het leven van mij.
En verdomme.
Ik zou het interessant maken.