Het gesprek met Kyra had iets in mij veranderd. De dagen erop werd ik wakker, zat nog steeds vast in hetzelfde ritme maar op een mysterieuze manier was ik me plotseling bewuster van alles. Van het ritme dat ik aan het volgen was, de isolatie en het oneindige zelfmedelijden. Ook al ging het met kleine stapjes, dat maakte niet uit want ik was al lang blij dat er stapjes werden gezet. Ook al waren ze maar een paar millimeter groot.
Het begon met het opruimen van de plas braaksel. Het duurde even. Het was niet makkelijk en mijn vloer zou er niet meer uitzien zoals eerst, maar het was vooruitgang. Uiteindelijk wist ik dat ik hierna ook niet meer de oude zou zijn, dus waarom zou mijn vloer exact de oude moeten zijn. Ergens bracht het mij ook vreugde, het zou een zichtbare herinnering worden, een anker van de tijd waarin ik met mijzelf vocht. Het gaf mij hoop want ik stelde me voor dat op een dag mijn ogen zich zouden neerslaan op die verzuurde bleke plek op de lichtbruine vloer en dan zou ik denken: ‘’Kijk is jongen, hier kom je vandaan. Dit is een relikwie van jouw verleden. Het is niet mooi, het is niet smakelijk of prettig om naar te kijken, maar dit is jouw verleden. Hoor je het goed? Verleden, Bob. Het verleden. Want je zit nu op een andere weg, op jouw weg en daar heeft jouw opgedroogde gal geen plek meer.’’
Mijn ouders keken mij verrast aan terwijl ik de kamer aan het schoonmaken was. De lege flessen alcohol deed ik in een grote boodschappentas en terwijl ik de vloer aan het schrobben was meende ik een klein tevreden lachje op het gezicht van mijn vader te zien. Misschien was zelfs hij ook een klein beetje trots op mij. Tegelijkertijd begon ik mijzelf af te vragen waarom ze toelieten dat mijn braaksel zo lang op de vloer bleef liggen. Ik had twee theorieën. De eerste was dat ze mij een les wilden leren. Dat ze wisten wanneer ik het zou schoonmaken dat ik mijn weg langzaam aan het terugvinden was. De ander was simpeler en uit een stuk gemak en angst. Wanneer zij de plek zouden opruimen vreesden zij dat er binnen no time een nieuwe zou komen en dat het ritme zich zo lang zou aanhouden totdat zij geen energie meer hadden om het op te ruimen. Wat het precies was had ik nooit gevraagd, daar was ik nog niet klaar voor. Eigenlijk wilde ik het nooit weten want ook in mij zat er nog te veel angst en een vrees dat de realiteit anders was dan in mijn hoofd. Dat was de derde theorie waar ik nooit over na wilde denken, en die was het eenvoudigste van allemaal. Het boeide ze niet. Het interesseerde hen helemaal niets dat ik leefde met braaksel in mijn kamer en ze kozen ervoor om er geen energie in te steken.
Wat het ook was. Welke gedachtes ook door hun hoofd gingen in die periode, ik wilde er niets van weten. Dit was iets wat ik zelf wilde oplossen. Medelijden hoefde ik niet, die gaf ik mijzelf al voldoende. Hulp al helemaal niet, want dit was mijn gevecht en als het mijn einde zou betekenen dan wist ik dat het zo moest zijn. Het gesprek met Kyra was een omslagpunt want ik wilde mijzelf niet langer meer verstoppen in mijn kamer, ik wilde vechten. Met mijzelf, voor mijzelf en tegen mijzelf. Alleen dan wist ik dat ik mijn weg terug zou kunnen vinden. De wereld mocht toekijken, de wereld mocht het negeren, ze mochten juichen, ze mochten mij uitjouwen. De wereld kon huilen als ik van mijzelf verloor of juist lachen in hysterie als mijn teloorgang eindelijk voor de deur stond. Want uiteindelijk deed ik het niet voor hen, maar voor mijzelf.
Hoe de omslag precies had plaatsgevonden heb ik nooit helemaal kunnen plaatsen. Er was geen sprake van een kristalhelder moment waardoor ik de waarheid plotseling inzag. Dat leek altijd meer op een ding dat alleen maar in films voorkwam. Een compacte gebeurtenis die de verhaallijn zou doen opschieten. Verandering en wijsheid in een snelheidsvorm. Maar ondertussen had ik al genoeg jaren doorgebracht op deze kleine aardbol om te weten dat het juist twee dingen waren die tijd nodig hadden.
Dit was iets geleidelijks, een gedachte die met toevalligheid als een zaadje in mijn hoofd was geplant en, terwijl de dagen passeerden, steeds verder ging uitbloeien. Een simpele realisatie die al die tijd al voor mijn neus stond.
Mijn leven was van mij. Van niemand anders. Ik had geen verantwoordelijkheid richting de wereld, richting mijn buren, richting de buschauffeur of de barman. Het was het moment dat ik het volledige idee van een modelburger kon loslaten, want diep in mij was ik dat niet. Ik was een jongen met vele gebreken, met goede bedoelingen maar verkeerde acties. Iemand die het genoegen heeft gehad om liefde in de ogen aan te kunnen kijken en vriendschap te kunnen omhelzen maar tegelijkertijd, in een oogwenk, alles was verloren. Zoveel dat er nog maar weinig van me kon worden afgenomen. Voor een lange tijd deprimeerde mij dit, duwde het me verder de fles in voor de verkeerde redenen, want uiteindelijk realiseerde ik me dat ik niets anders meer kon verliezen.
En dat bracht vrijheid.
Ik was Katie kwijt, Damian was dood, Kyra zat in het buitenland, mijn menselijkheid voelde weggeëbd en mijn toekomstperspectief had ik zelf afgebrand. Maar ik was vrij. Ik kon doen wat ik wilde, want op die dag vond ik het licht in mijzelf terug wat ik al die jaren in andere mensen had gezocht. Het was nog zwak, bescheiden en kwetsbaar maar het was genoeg om de duisternis in mij voor eventjes te verjagen. Het was kort. Het was in een oogwenk weer weg, maar het was er nog. En dat was wat telde.
Na alle tijden dat ik mijzelf strafte, mijzelf martelde voor het feit dat ik niet de jongen was die ik dacht dat ik moest zijn en wachtte op de wereld tot die eindelijk zou zeggen: ‘’Het is oké, Bob.’’ realiseerde ik me dat ik niet de goedkeuring van de mensen om mij heen nodig had. Het was genoeg zolang ik in de spiegel kon kijken en tegen mijzelf zou kunnen zeggen: ‘’Het is oké, Bob.’’. Want mijn licht brandde nog zachtjes en ik had de controle over mijn eigen leven en op die dag klonken de woorden: ‘’Het is oké, Bob’’ eindelijk met een triomf van eerlijkheid door mijn hoofd. En weet je wat. Ik geloofde het ook. Het was oké. Het zou een lange weg worden. Harten zouden gebroken worden. Soms de mijne. Soms die van anderen. Het braaksel zou mijn leven niet uitgaan, de drugs ook niet. Mijn plaats in deze wereld had ik nog steeds niet gevonden en misschien zou ik die nooit vinden.
Maar dit was mijn leven.
Mijn weg.
Mijn richting.
En zolang mijn voeten op het zand van mijn eigen gekozen weg stonden was het oké. Want al mijn gebreken, de escapistische neigingen en het donkere circus wat zich in mijn hoofd afspeelden was niet gezond. Maar het was een onderdeel van mij. Ik zou ertegen vechten zolang ik kon, hoe hard ik kon en op mijn eigen manier. Want zolang de vlag van mijn eigen bestaan achter mij wapperde was het een waardige strijd om te voeren.