Weken gingen voorbij. De emoties ebde langzaam weg en iedereen deed een poging om verder met hun leven te gaan. Ik probeerde dat ook. Ik nam extra diensten op bij het restaurant, probeerde geld te sparen, maar vooralsnog gingen al mijn zuur verdiende donuts op aan alcohol en sigaretten. Met Katie gingen dingen al snel weer als vanouds. Ik woonde praktisch weer bij haar, zij focuste zich op haar scriptie en ik hield het fort veilig als zij weg was.
We hadden geen ruzie meer.
Spraken ook niet meer over onze voorgaande ruzies.
Alles leek als water onder de brug.
Vergeten en vergeven.
Na een discussie had ze ook vrede met mijn wedergeboren sigarettenverslaving vrede gesloten. ‘’Het lijkt alsof het in jouw persoonlijkheid is gebrand, Bob.’’ Zei ze. ‘’En ik kan jouw persoonlijkheid niet veranderen. Ik wil die niet veranderen.’’
Ik reageerde daarop door te zeggen dat ik het respecteerde en weer een poging wilde doen om te stoppen. ‘’Maar voorlopig niet.’’ voegde ik er al snel aan toe.
Ze vroeg waarom ik het voorlopig niet kon.
Ik beantwoordde haar vraag niet.
Ik kon het niet.
Er speelde zich iets in mijn hoofd af. Iets wat mijn bewustzijn niet helemaal begreep maar waar mijn onbewuste geest overuren op draaide. Sinds Damian’s dood waren de nachtmerries weer een begrip in mijn leven geworden maar ik kon er zelf geen rode lijn in vinden op de thematiek van de machteloosheid.
Ik droomde dat Katie bij mij wegging.
Ik kon in mijn dromen niet spreken, hoe hard ik het ook probeerde.
Ik zag Kyra van een balkon vallen.
Maar in mijn droom kon ik niet bewegen.
En ik zag Damian.
Hij zat alleen in een kroeg, maar toen ik naar hem toe rende was hij verdwenen.
Er spookte onheilspellende dingen door mijn hoofd. Tot zo’n niveau dat ik avonden had dat ik te bang was om te gaan slapen. Ik kon geen rust meer vinden. Overdag was ik moe, brak en lusteloos en ’s avonds wist ik dat ik zou worden blootgesteld aan mijn eigen verknipte geest.
Katie merkte het op. Ze vroeg ernaar. Maar opnieuw liet ik er niets over los. Ik kon het haar niet vertellen. Ik was veel te bang om ook haar te verliezen, want schat, ik was al zoveel verloren. Ergens leek het erop alsof ik haar van mijzelf probeerde te beschermen. Ik wilde voorkomen dat ze zou in zien dat ik het slapste excuus voor een menselijk wezen was. De self-loathing was sterk in die periode, maar mijn lever werd rijkelijk in alcohol gedoopt.
Desalniettemin, wist ik het allemaal voor mijzelf te houden.
Ik lachte nog met Katie.
Ik lachte naar de gasten in het restaurant.
Ik maakte grappen.
Mensen moesten erom lachen.
Maar niemand wist wat voor storm zich in mijn hoofd aan het vormen was.
Zelfs ik niet.
Kyra merkte ook iets op. Sinds Damian zijn afmars spendeerde ik veel tijd met haar. Ze had het moeilijk. Erg moeilijk. Ze vroeg, na een paar glazen wijn in een toon van oprecht- en bezorgdheid hoe het met mij ging, ze voelde het aan. Ze kon het aan mij ruiken. Maar toch zei ik dat ik alles onder controle had. Ik overtuigde mijzelf dat ik het deed om geen extra last op haar schouders te leggen maar diep van binnen wist ik dat ik het niet zou kunnen uitleggen.
Ironisch genoeg maakte ik mij ook zorgen om Kyra. De ene dag was ze vrolijk, zoals vanouds: zorgzaam, veel lachend en gecontroleerd enthousiast. Op andere dagen leek ze een geest. Haar persoonlijkheid droeg een sluier van stilte, afstandelijkheid en een aanstekelijke somberheid. Ik vroeg ook aan haar hoe het met haar ging. Maar zij nam dezelfde tactiek aan en zei: ‘’Maak je geen zorgen om mij, Bobje. Het komt goed. Ik beloof het je.’’
Toen ik haar die avond alleen liet in het appartement vormde er een leeg gevoel in mijn maag wat ik daarvoor nog nooit had ervaren. Het was een bepaalde chaos die zich als een zwart gat constant liet rondtollen, opzoek naar materie om op te slikken in de nietigheid.
Ik kwam thuis, kleedde mijzelf uit en ging bij Katie in bed liggen. Ze sliep al en lag op een schattige wijze opgerold in de dekens. Het was schattig. Ik gaf haar een kus op haar hoofd, legde met een zucht mijn hoofd op het kussen.
En ging slapen.
Ooh, Bobje. Ging je maar niet slapen die avond. Wist je maar wat er allemaal op jou stond te wachten in de diepe groeven van jouw dromen. Realiseerde jij je maar dat de poorten van de hel waren geopend. De duivelse honden joelden jouw naam, smachtend naar jouw bloed.
Bobje, toch.
Ging je maar nooit slapen.
Want alles zou veranderen.
De klokken sloegen hun onheilspellende pleidooi, maar je kon het niet horen.
Het was te laat.
Je was te naïef.
Te blind.
En te wereldvreemd om te realiseren wat er aan de andere kant op jou zat te wachten.
2 Comments
Comments are closed.