Ik zat met mijn hoofd in de lucht. Veel was er in mijn levensstijl niet veranderd. Bijna al mijn tijd spendeerde ik op mijn kamer met een flesje bier of een fles whisky. Soms moest ik braken van de hoeveelheid alcohol, maar ook daar begon ik mijn draai in te vinden. Langzaam begon ik mijn lichaam te kennen. De eerste signalen van de vloeibare mix van alcohol, halfverteerd voedsel en maagsap die mijn lichaam uit moesten. Rennen naar de wc hoefde niet meer. Het ging uiteindelijk met een rustige wandeling naar de badkamer en een grijns op mijn gezicht.
Nog steeds leek ik aan de buitenkant niet veranderd. Voor mijn ouders zag het eruit alsof ik nog steeds vastzat in dezelfde zelfvernietigende routine maar in mijn hoofd, in dat kleine fucked up breintje van mij was er al veel veranderd. De tijd die ik spendeerde met zielloos voor me uit te staren en hopen dat ik plotseling zou sterven was voorbij. Ik was nog steeds dronken. Maar dronken met een grijns. Dansend in mijn onderbroek op oude platen. Warren Zevon, Bob Dylan, Led Zeppelin en Nirvana. Ook begon ik weer te lezen. Boeken. Dat was mijn vermaak. De woorden. De letters. De oude pagina´s. The Rum Diary zorgde ervoor dat ik op reis wilden gaan naar onbekende en vreemden plekken. On The Road inspireerde me om mijn vrijheid verder na te gaan en Factotum gaf me de drang om weer te werken zodat ik vervolgens ontslagen kon worden.
Fysiek ging ik nergens heen. Maar mijn brein maakte lange, verre reizen. Ik omringde mijzelf met artiesten die dood waren. Schrijvers die zichzelf door hun hoofd hadden geschoten of, waar ik waarschijnlijk zou eindigen, zichzelf dood hadden gedronken. Terwijl de dagen passeerden kreeg ik een speciale interesse in het nummer: ‘’It’s Alright, Ma (I’m Only Bleeding). Wat de precieze betekenis achter de woorden van Bob Dylan was wist ik niet, maar ik gaf er mijn eigen betekenis aan. Het nummer bleef ik herhalen en herhalen en herhalen. Tot het punt dat ik de tekst uit mijn hoofd kende. Totdat ik niets anders kon doen dan in mijn bureaustoel zitten en te kijken hoe de plaat eindeloos leek rond te draaien. Telkens knikte ik met mijn hoofd. Mompelde: ‘’Ja, Bob. Zo is het. Ik snap je. Je zegt het goed. Ja. Ja. Het is prima Bob. Want je spreekt met een andere Bob. Dus ik begrijp je. Jij snap het. Ik snap het. En dat is voor nu prima.’’ Soms begon ik te dansen op het nummer. Dansen was het eigenlijk niet. Met een bierflesje in mijn hand zou ik met gesloten ogen meebewogen op de akoestische tonen van Bob Dylan’s gitaar. Soms, als de alcohol al genoeg voet in de avond had, zou het meebewegen veranderen in spastische, oncontroleerbare bewegingen. Het zag er waarschijnlijk niet uit. Maar het liet me goed voelen en er was toch niemand die het kon zien. Alleen Bob en ik vertrouwde Bob. Hoe zou ik een man niet kunnen vertrouwen die de zin: ‘’ Proves to warn that he not busy being born is busy dying’’ had bedacht. Want ook ik was bezig met mijn wedergeboorte. De dood spookte nog steeds in mijn hoofd, maar mijn reïncarnatie was volop aan de gang en de permanente grijns op mijn gezicht was daar bewijs van.
Oh, wat had ik mijn draai toch gevonden. Ik begon het allemaal prima te vinden. De alcohol. De dagen dat ik alleen de vier muren van mijn kamer zou zien. De muziek, oh, de prachtige muziek en als dat niet genoeg was dan had ik nog een leger van boeken staan. Boeken met prachtige woorden. Zij waren mijn ontsnapping, mijn raam waardoor ik de wereld kon zien. Ik hoefde niet naar buiten te gaan want de wereld stond al op mijn planken. Andere mensen had ik niet nodig want de geesten van Kurt Cobain, Hunter S. Thompson, Charles Bukowski en Jack Kerouac vergezelde me in mijn isolatie.
Maar toch werd het verpest. Oh. De wereld wilde me uit mijn draai halen. Het begon met de deurbel. Dat schrille veel te luidde geluid galmden door het huis en ik wist dat het een slecht teken was. Niemand gebruikte de deurbel nog, behalve voor slecht nieuws of straatverkoop. Ik keek naar buiten en zag dat de schemer al begonnen was. Dit kon niet goed zijn. Nee. Ik weigerde om de deur te openen. Laat ze maar een e-mail sturen, een appje, een telefoontje zodat ik het makkelijker kon negeren. Maar mijn moeder. Die schat van een vrouw voelde toch de nood om de deur te openen. Iemand belde aan ten slotte, hoe kon ze dat nou negeren? Zo lief was die vrouw. Ik hoorde hoe de deur geopend werd en dacht bij mijzelf: ‘’Nee. Nee. Nee. Verstop je, Bob. Je hebt jouw eigen wereld, negeer de echte wereld. Verstop je. Zeg dat je niet thuis bent, ook al horen ze jouw stem.’’
Stemmen klonken door het huis. Wat er precies werd gezegd kon ik niet verstaan maar het klonk onheilspellend. Daarna was het even stil. Voetstappen naderden de trap en er viel een pauze waarna mijn moeders stem luid door de bovenverdieping klonk. Ze riep me. Nee. Ik reageerde niet, dus ze herhaalde mijn naam. Waardoor ik wist dat ik wel iets moest doen, ik opende mijn deur. De smaak van bier lag al diep op mijn tong.
‘’Ik ben niet thuis!’’ schreeuwde ik terug.
‘’Jawel.’’ Schreeuwde die lieve vrouw terug. ‘’Je bent wel thuis.’’
Waarna ik met een luidde: ‘’Na ah.’’ mijn deur dichtgooide. Haar zucht klonk luid genoeg dat ook ik het meekreeg. Maar mama ik was niet thuis. Mijn lichaam was thuis maar mijn geest was ergens anders. Hij was aan het dansen, mama. Dansen op muziek en bier in zijn hand. Het is asociaal om iemand te storen bij het dansen. Dat weet je toch?
Hoe hard ik ook vocht tegen het naderende bezoek leek mijn verlies al in de sterren te staan. Er klonken onbekende voetstappen op de trap. Al de tijd die ik spendeerde thuis had mij kennis gegeven over het geluid van de voetstappen van mijn ouders. Mijn vaders voetstappen waren zwaar en traag terwijl die van mijn moeder licht en snel waren. En de stappen die op dat moment klonken waren niet van hen.
Het enige redmiddel wat ik had was om mijn deur te blokkeren. Dus terwijl de stappen klonken sprong ik van mijn bureaustoel af en begon mijn kledingkast tegen de deur aan de schuiven. Gelukkig was hij lichter dan ik had gedacht, misschien kwam dat door het gebrek aan kleren, maar ik had gewonnen. De kast stond voor de deur. Ha! Ik had gewonnen. Zie je dat wereld. Bob heeft gewonnen. Wat vind je daarvan Bob Dylan!? Zijn we nu vrienden? Ja, toch. Moet wel.
We zijn Bob’s onder elkaar. Dat moet toch een uniek pact creëren. Jij had een nobelprijs gewonnen en ik, ik was snel genoeg om mijn kledingkast voor de deur te schuiven. Beide mannen van overweldigend talent, natuurlijk.
Iemand klopte op de deur. Zei mijn naam, de stem klonk vaagjes bekend maar ik kon het niet helemaal plaatsen. Er werd opnieuw geklopt waardoor ik schreeuwde dat ik niet thuis was. Maar ook diegene wilde zich niet gewonnen geven. Hij probeerde de deur te openen. Maar HA! Raad eens wat ervoor stond. Ja, mijn prachtige lichtbruine kledingkast. Die had die niet zien aankomen.
Het was oorlog en ik had de overhand.
De kwaadaardige troepen stonden letterlijk aan mijn deur, maar ik had nog meer trucjes in petto. De strijd was volop aan de gang en ik zou me niet zomaar gewonnen geven.