Al sinds ik een klein kind was zei mijn vader altijd: ‘’Pijn is een emotie en emoties kan je uitschakelen.’’ Hij bedoelde het nooit op een serieuze manier. Vaak was het in het midden van het stoeien, als hij mijn arm achter mijn rug beet had en ik me ergens bevond tussen pijn en ruw plezier. Mijn vader was altijd een harde man, een man die niet snel over zijn emoties zou praten. Hij was iemand van daden, niet van gevoelens. Verrassend is het ook niet. Hij groeide op met een vader die in het leger zat, en hij had zelf ook een militaire opleiding gevolgd, dus de verharding was in hem geslagen.
Ik had hem maar zelden zien huilen in mijn leven. Ook toen het lichaam van een dierbare vriend werd gevonden in het kanaal, leek hij geen kik te geven. Soms leek hij sterker dan de wereld, ondoordringbaar en immuun voor emoties. Een bestaan zonder kwetsbaarheid, zonder zwakte en het allerbelangrijkste, zonder tranen.
Wat er precies door zijn hoofd ging, terwijl het lichaam van zijn vriend werd geborgen, is tot de dag van vandaag een mysterie gebleven. Maar die enkele keren dat ik als kind hem zag huilen, deed het iets met mij. Als er tranen over zijn wangen rond pareerde dan was er één ding zeker, er is iets ergs aan de hand, iets extreems. Maar tegelijkertijd verbrokkelde ook het beeld wat ik van hem had met elke druppel die vrijkwam. Hij was niet meer die sterke, harde vader die de hele wereld aankon als het nodig was. Nee. Hij veranderde in iets anders. Iets menselijker, maar ook kwetsbaarder en fragieler.
Het is grappig hoeveel je als kind onbewust overneemt uit jouw jeugd.
Terwijl ik naar het fel witte plafond boven mij zat te staren dacht ik aan mijn vader en aan de keren dat hij zei: ‘’Pijn is een emotie en emoties kan je uitschakelen.’’ Ik grinnikte uit de ironie, beseffende dat ik het veel te letterlijk had overgenomen. Want daar was ik al die tijd mee bezig geweest. De pijn. Die verdomde pijn uit mijn leven te verbannen, maar in plaats van er iets werkelijk aan te doen, probeerde ik het alleen maar te verdoven en ervan weg te rennen. Ha. Vader, mijn beste vader, ik heb onbewust jouw advies overgenomen. Ik heb de pijn voor een lange tijd uitgeschakeld en kijk eens waar ik nu ben. Hoe ironisch het leven toch kan zijn.
Layana lag nog naast mij te slapen. Mijn kleren lagen in een ongeordend hoopje op een oude, antieke stoel en ook zij lag in een halfnaakte verschijning. Er had zich niets voorgedaan die avond, op seksueel gebied althans. Na mijn instorting leek het haar een goed idee dat ik zou blijven. Niet omdat ze mij in haar bed wilde hebben, of iets voor mij voelde, maar simpelweg omdat ze bezorgd om me was. En daar wilde ik nog een moment van genieten voordat ik weer terug zou keren naar de kou van de straat.
Want het werd steeds duidelijker dat ik de pijn niet langer meer kon blijven uitschakelen. Ik zou het onder ogen moeten zien en er iets aan moeten doen.
Het was nooit mijn vaders schuld dat ik onbewust zijn woorden te letterlijk had opgenomen. Enkel mijn naïviteit en incapabiliteit konden de schuld dragen. Het was klaar met de naïviteit, met het zelfmedelijden, ik moest mijn incapabele ik de rug toe keren. Ik keek naar buiten en de zon scheen, de lente was in volle gang en het bracht me een vaag gevoel van rust en positiviteit. Ook al kende ik Layana niet eens één dag, er was een bepaalde band met haar, een klik die een onverklaarbaar vertrouwen met zich meebracht.
Uit mijn broekzak haalde ik het verfrommelde pakje Camel, stak een sigaret op en besloot dat het te mooi weer was om binnen te blijven. Ik opende de bijzonder grote balkondeuren van haar slaapkamer en nam plaats op een oud ijzeren tuinstoeltje. Niets anders bedekte mijn lichaam dan mijn onderbroek en de zon. De warmte voelde ik over heel mijn lichaam. Voor de eerste keer in een lange tijd wist ik met tevredenheid mijn ogen te sluiten en op te gaan in mijn omgeving. De sigaret balanceerde tussen mijn lippen, een verlegen glimlach verscheen op mijn gezicht en een zwak gevoel van optimisme was te bekennen in mijn gedachtes.
‘’Het is een nieuwe dag.’’ Mompelde ik. ‘’Oh, het is zeker een nieuwe dag, Bob.’’
Ik leunde verder naar achteren waardoor de tuinstoel zich enkel nog maar op twee poten bevond. Het was een gevoel van vrijheid, de sensatie die ervoor zorgt dat je op een tafel wil gaan slaan en met enthousiasme wil roepen: ‘’Laten we dit doen!’’
Dat was het.
Enthousiasme.
Daar zocht ik naar en oh, ik had het gevonden.
Waarom ik me precies plotseling zo voelde, wist ik niet. Ergens dacht ik dat ik nog dronken was van de avond van tevoren, maar ik wilde het gevoel niet wegrationaliseren. Het enige wat ik wilde doen was mijn ogen sluiten en genieten van dat gevoel. Ook al was het maar tijdelijk, een illusie of een leugen. Onwetendheid was mijn zegen die dag.
De sigaret brandde langzaam op tussen mijn lip terwijl een onverwachte, trage, slaperige ´goedemorgen´ me weer terug naar realiteit haalde. Ik schrok, verloor mijn balans en de stoel schoot onder mij vandaan waardoor ik met mijn gezicht op de rand van het balkon belandde.
Layana´s ´´goedemorgen´´ werd al snel gevolgd daar een lichte schreeuw van medelijden gecombineerd met een sadistisch lachje.
Mijn gezicht deed even pijn, maar zoals de befaamde woorden schakelde ik de pijn uit, lachte vanuit de betonnen vloer naar Layana en zei: ‘’Er is geen prachtigere manier om de dag te starten.’’