De volgende ochtend werd ik op de bank wakker. Het was de start van een regenachtige en grijze dag. Katie was niet meer thuis toen ik opstond. Ik stuurde haar een berichtje maar kreeg geen reactie. Waarschijnlijk wilde ze nog steeds de afstand, was ze nog boos, verdrietig of teleurgesteld of wat er dan ook maar door haar heen mocht gaan.
Ik dronk haar koffie, gebruikte haar douche, droogde mijzelf af met haar handdoek. Ging zuchtend zitten op haar bed wat wij voorheen deelden en opende als ontbijt een biertje waar zij voor had betaald.
En toen realiseerde ik het me dat dit niet mijn leven was. Ik was maar een gast in de hele illusie die ik met Katie deelde. Het enige wat echt van mij was waren de verouderde zwarte onderbroeken, mijn telefoon en de eenzame tandenborstel in de badkamer. De platenspeler, de boeken en de muziek was allemaal van Damian. Ik paste enkel op zijn spullen, totdat ook die, op een of andere manier, teruggingen naar de plek waar zij behoorden. Zo voelde mijn leven destijds ook. Als een constante reis waar ik van het ene mens naar de ander ging. Totdat die weer genoeg van mij had waardoor ik uiteindelijk weer bij iemand anders belandde.
Het zette de hele relatie met Katie weer in een ander perspectief. De liefde voor haar veranderde ook per dag. De ene dag was ik ervan overtuigd dat wij de rest van het leven in onze kleine tijd van bestaan samen zouden doorbrengen. Op dagen zoals deze wist ik dat het maar tijdelijk was.
Kyra was ook tijdelijk. Haar vertrek naderde met elke minuut maar ik kon het nog steeds niet onder ogen zien. Sinds ze het vertelde was ik er niet meer op terug gekomen. Het leek bijna alsof ik wachtte totdat het te laat was. Totdat ik nog een reden had om mijzelf in mijn gedachtes uit te schelden.
‘’Zie je nou jongen. Je hebt niet eens fatsoenlijk afscheid van haar kunnen nemen. Je hebt niet eens met haar gepraat over haar vertrek. Over haar gevoelens. Je had aan Damian beloofd dat je op haar zou passen. Haar zou helpen als ze het nodig had. Haar verloren woorden zou opvangen en haar gehoord zou laten voelen. Maar dat kan je zelfs niet. Je verdient geen vrienden, Bob. Je verdient geen vriendin. Je hebt geen recht op liefde, op rust, op geluk. Het enige wat je verdient is die ivoren toren waar jij jouzelf zo graag in opsluit. Je bent een façade van verbinding. Het leek altijd alsof er een connectie met mensen was, maar dat heb jij jouzelf aangepraat. Niemand kent jou. En de grootste grap van alles is, jij wil jouzelf niet kennen, Bob. Je bent te onzeker om te ondervinden wie je echt bent! Te bang! Te zwak. Hoor je het. Te zwak!’’
Voor de rest van de dag lag ik met die woorden in mijn gedachtes nutteloos op de bank. Ik koos ervoor om nog even in de illusie te blijven totdat Katie zou zeggen dat het genoeg was. Dat zou toch snel genoeg gebeuren. Om zeven uur kwam Katie thuis. Ik vroeg waar ze was geweest en met enkel het woord: ‘’Scriptie.’’ Liep ze mij voorbij. Mijn vervolgvragen hadden geen zin want ze weigerde om antwoord te geven. Ik kookte voor haar, in de hoop dat ik weer een beetje in haar good grace zou komen. Ook al was ik van mening dat ze de hele situatie oneerlijk had ingeschat. Want was ik daadwerkelijk verantwoordelijk voor de dromen die mij ’s nachts teisterden? Het was niet mijn keuze, toch? Maar ik koos ervoor om er maar niets van te zeggen. Ik had geen zin in ruzie. Ik had behoefte aan onze illusie.
Het avondeten was bestempeld met een ongemakkelijk stilte. Katie zat afstandelijk met haar eten te spelen en nam sporadisch een hap. Ik vertelde verhalen waar ze maar half naar luisterde en met korte woorden op antwoordde. Met zoete, enthousiaste woorden probeerde ik de situatie te herstellen maar de leegte van mijn verbale uitingen maakte geen verschil. Uiteindelijk gaf ik het op. Keek naar het bord en sloot mij bij de stilte van de avond aan.
Na enkele minuten besloot Katie om de stilte te breken.
‘’Ik moet je iets vertellen.’’
‘’What’s up, schat?’’
Na mijn antwoord verscheen er een pijnlijke blik op haar gezicht.
‘’Noem me vandaag alsjeblieft geen ‘schat’.’’
Ik zuchtte. ‘’Oké.’’
‘’Ik ga weg, Bob. Maar voordat je van jouw stoel vliegt laat me alsjeblieft eerst uitpraten.’’
Verrast liet ik het bestek uit mijn handen vallen, leunde naar achter in de stoel en keek Katie met een brok in mijn keel aan. Was het eindelijk zo ver? Was dit het einde van de illusie? Was dit het begin van onze goodbye, schat? Ik wist dat je wilde dat ik je geen schat zou noemen. Maar in mijn hoofd deed ik het. Misschien voor de laatste keer.
‘’Allereerst, heb ik het over een paar maanden.’’ Begon ze. ‘’Als ik klaar ben met mijn bachelor. Ik wil weg uit Eindhoven, Bob. Een nieuw begin, dat is wat ik nodig heb.’’
Stilzwijgend keek ik haar aan. Ergens creëerde haar woorden enige geruststelling maar toch was er iets anders aan de hand. De manier waarop ze sprak, zich gedroeg en mij aankeek. Er was iets anders.
‘’In de zomer ga ik verhuizen naar Amsterdam, Bob. En dan begin ik in september met mijn master daar. Wat dat voor ons betekend.’’ Ze nam een korte pauze, keek eventjes weg en draaide weer terug met een confronterende, emotionele blik. ‘’Ik weet niet wat het voor ons betekend. Als ik heel eerlijk ben weet ik de laatste tijd niet wat ik met jou aan moet. Misschien is het daarom ook beter dat we erover nadenken om te zeggen dat we dan een pauze nemen. Even afstand van elkaar hebben zodat ik dingen voor mijzelf op een rijtje kan zetten en ergens denk ik dat dat voor jou ook beter zal zijn, Bob. Afstand. Misschien is dat de reddingsboei die we nodig hebben.’’