Het was maandagmiddag en met een kater hees ik mijzelf uit bed. Er hing een overheersende combinatie van rode wijn, sigaretten en vieze ochtendadem op mijn tong. Mijn hoofd bonkte als een bezetene maar ik kon niet meer langer in bed liggen, hoewel ik de extra slaap eigenlijk wel goed kon gebruiken.
Sinds de nachtmerrie had ik aan niets anders meer gedacht. Het was niet de eerste keer dat ik in mijn slaap geteisterd werd door doembeelden maar wel de eerste keer dat er iemand in voorkwam die ik kende. Continue bleef ik mezelf afvragen wat het betekende, of er iets met Mia ging gebeuren en of dit een teken was. Een sein dat ik niet langer aan de zijlijn kon staan maar iets moest gaan doen.
Het werd uiteindelijk zo erg dat ik zondagavond maar besloot om te gaan drinken. Om te ontsnappen aan dat eeuwige gemaal zodat er eindelijk weer wat rust in mijn hoofd kwam. Alleen, de alcohol had het alleen maar erger gemaakt.
In mijn onderbroek pakte ik mijn laptop van mijn bureau, deed het raam open en ging op de vensterbank een sigaret roken.
De spontane verschijning van het zonlicht deed pijn aan mijn ogen.
De laptop klapte ik open. Denkend wat ik zou doen dreven mijn gedachtes terug naar de zelfmoord op het station. Misschien lagen de antwoorden daar? Direct ging ik opzoek naar artikelen maar al snel was ik uitgezocht. Het enige wat ik terug kon vinden was een vage melding dat er die dag een aanrijding met een persoon was geweest. Verder was er helemaal niets.
Geen naam.
Geen reden.
Geen nabestaanden.
Niets.
Ik wist niet eens het geslacht van de persoon wiens dood ik had aanschouwd, wiens bloed mijn gezicht het besmeurd.
De vage vermelding was het enige anker dat ik had, dat bevestigde dat het echt gebeurd was. Dat het niets te maken had met mijn perceptie en dat ik niet gek werd.
Maar toch bleef ik twijfelen.
Ik moest iets zien, iets hebben om aan vast te houden, een bewijs dat het daadwerkelijk gebeurd was en niet gewoon een nachtmerrie was.
Mijn sanity hing aan een zijden draadje en met mijn tenen stond ik al over het randje van totale waanzin.
Ik voelde de realiteit langzaam uit mijn hoofd wegebben.
Uiteindelijk besloot ik om naar station Tilburg Universiteit te gaan in de hoop dat er iets terug te vinden was. Maar toen ik daar aankwam was er geen spoor van te bekennen. Een stel uitgekafferde studenten stonden met hun telefoon in handen, te wachten op de trein. Af en toe kwam er een trein voorbij maar het leek alsof er nooit iets gebeurd was. Er lagen geen bloemen, er stond geen foto, er was geen enkele vorm van herdenking.
Werd ik dan toch gek?
Ik zweer dat het echt was.
Toch?
Of zat het allemaal tussen mijn oren?
Fuck.
Nee, er moest iets zijn. Iets. Al was het een stukje stof, er moest bevestiging zijn.
Terwijl ik met een snelle pas over het perron ijsbeerde, flitste elk mogelijk scenario voor mij ogen. Hoe ik een gesticht zou belanden. Hoe mijn toekomst voor mijn ogen zou wegbranden. Hoe mijn eigen leven uit mijn handen zou worden gepakt. Hoe ik elke ochtend in een witte badjas ruzie zou hebben met andere gestoorden om het laatste vanille puddingbakje.
En het meest beangstigende was hoe meer ik erover nadacht, hoe duidelijker het leven in waanzin werd, hoe meer ik er vrede mee had. Ergens was ik er klaar voor om mijn leven uit handen te geven zodat ik zou kunnen opgaan in mijn eigen waanzin.
Ik was klaar om gek te worden.
Om als ‘gestoorde’ Bob door het leven te gaan.
Het maakte ook allemaal niets meer uit.
Met een snelle pas ijsbeerde ik over het perron. Om mij heen merkte ik dat mensen me begonnen aan te staren alsof ik gek aan het worden was. Ha! Dat was ik ook. Een meisje deed zelfs een aantal stappen opzij, alsof ze liever niet wilde dat ik bij haar in de buurt zou komen.
Toen ik uiteindelijk stopte met als een bezetene ijsberen en met een zeldzame vrede een sigaret opstak zag ik plotseling een druppeltje opgedroogd bloed op de tegel onder me liggen.
En daar was het.
Het bewijs dat ik toch niet gek was.
Die dag vond ik geen antwoorden maar wel een scheutje vrede.
2 Comments
Comments are closed.